Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Een psalm] van David, voor den [1]opperzangmeester. [2]De [3]dwaas [4]zegt in zijn hart: Er is geen God. Zij [5]verderven het, [6]zij maken het gruwelijk [met hun] werk; er is niemand, die goed doet. 1. Zie hfdst.4 vs.1. 2. Verg. den 53ste Ps. hfdst.53: 3. Zie 1 Sam.25:25. 4. Dat is, denkt bij zichzelven; gelijk boven hfdst.10 vs.6; hoewel hij zich uiterlijk somtijds anders voordoet. Verg. Job 21:14. 5. Of, zij hebben [zichzelven of hunnen weg] verdorven. Verg. Gen.6:12; Ex.32:7; Deut.31:29. 6. Of, zij maken zichzelven gruwelijk [met] hun handel.